Vanochtend is beeldend kunstenaar Jan De Winter overleden in het WZC Damiaan in Tremelo.
Met Jan De Winter verliest Mechelen een van haar meest getalenteerde kunstenaars. De Winter was naast schilder ook cartoonist (onder de schuilnaam Duncan), scenograaf en kostuumontwerper. Als overtuigd provo en mede-oprichter van het gerenommeerde cultuurcafé ‘Herten Aas’ gaf hij eind jaren ’60 begin jaren ’70 de Mechelse kunstscène kleur en inhoud.
Begonnen als houtsnijder ging hij in 1966 naar de Academie voor Beeldende Kunsten in Mechelen. Daarna werd hij beroepskunstenaar en leraar waarnemingstreken, kleur en vormgeving in Molenbeek.
Zijn werk bestaat, naast grote tot zeer grote schilderijen, uit cartoons en tekeningen alsook uit ludieke en politieke acties en performances en ontwerpen en beeldvorming voor toneel.
Jan De Winter was een beeldend kunstenaar honderd procent puur sang. Rechtuit, ongeremd, gedreven, compromisloos en maatschappijkritisch. Hij verbrandde ooit één van van zijn werken voor de deuren van het Mechels cultuurcentrum uit protest tegen het oubollig cultuurbeleid van de stad. Later zou hij ook nog werken in zee gooien.
Hij was een onversneden aanhanger van de provo-filosofie wat zijn werken vulde met kleurrijke taferelen van spot en verzet tegen kleinburgerlijkheid, autoriteit en gezag. Zijn werk laat zich kenmerken door een rijke verbeelding en menig kwinkslag waarachter dikwijls hele verhalen schuilgaan. Jan De Winter was ongetwijfeld een van de meest getalenteerde en authentieke beeldende kunstenaars van Mechelen. Werk van hem bevindt zich, naast in Mechelen, ook in Oostende, Antwerpen, Brussel, Tokyo en Warschau.
De laatste maanden werkte hij nog aan een boek over zijn cartoons en aan een documentaire over zijn leven en werk waarvan de eerste opnames net voor de corona-pandemie startten.
Sinds het overlijden van zijn vrouw, Clémentine, vorig jaar raakte hij echter op de sukkel met zijn mobiliteit en ging zijn fysieke kracht langzaam achteruit tot zijn hart het begaf. Jan De Winter vorige maand 84 jaar.
foto: Luc Perdieus